Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO1053

Datum uitspraak2003-12-10
Datum gepubliceerd2003-12-29
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers100703 / HA ZA 03-962
Statusgepubliceerd


Indicatie

Opstalrecht; uitleg vaststellingsovereenkomst.


Uitspraak

Rechtbank Arnhem Sector civiel recht Zaak-/rolnummer: 100703 HA ZA 03-962 Uitspraak : 10 december 2003 Vonnis in de zaak van 1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid WITADI HOLDING B.V. 2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid WITADI B.V. beiden gevestigd en kantoorhoudende te Didam, eisers in conventie bij dagvaarding van 6 juni 2003, verweerders in reconventie, procureur en advocaat mr. A.J.B. Ross te Zevenaar, tegen: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid STRIJBOSCH HOLDING B.V., gevestigd en kantoorhoudende te Didam, gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, procureur mr. P.C. Plochg te Arnhem, advocaat mr. W.H.A. Buiting te Doetinchem. Het verloop van de procedure Voor het eerdere verloop van de procedure wordt verwezen naar het vonnis van 20 augustus 2003. De daarop gehouden comparitie van partijen heeft niet tot overeenstemming geleid. Bij die gelegenheid heeft Witadi een conclusie van antwoord in reconventie genomen, tevens akte in conventie houdende uitlating producties en vermeerdering van eis. Ten slotte is vonnis bepaald. De vaststaande feiten 1.1. Witadi B.V. is eigenaar van een perceel grond gelegen aan de Tatelaarweg 21 te Didam, kadastraal bekend gemeente Didam, sectie R, nr. 580, groot ongeveer 1 hectare en 50 are (hierna te noemen het perceel). 1.2. Bij notariële akte van 23 december 1993 is door A, destijds eigenaar van het perceel, thans directeur van Witadi Holding, ten behoeve van Strijbosch een opstalrecht gevestigd op het perceel voor de duur van 30 jaar, dus eindigende op 23 december 2023. Strijbosch heeft op het perceel, met het oog op de exploitatie van een tankstation/oliehandel, opstallen gesticht. 1.3. In artikel 1 van de opstalakte is de “totale vergoeding” bepaald op f 27.500,--, waarvan de retributie voor het opstalrecht f 12.792,-- bedraagt. In artikel 11 is onder meer neergelegd dat ter zake van de opstallen en verbeteringen die door de opstalhouder op de grond zijn aangebracht bij het einde van het opstalrecht door de eigenaar aan de opstalhouder een redelijke vergoeding zal worden betaald. In artikel 12 van de akte is ten behoeve van partij Strijbosch een voorkeursrecht van koop van het perceel verleend. 1.4. Op 18 april 2000 heeft A aan Strijbosch het opstalrecht opgezegd. Strijbosch heeft daarop Witadi voor deze rechtbank gedagvaard. Deze procedure is bekend onder zaak-/rolnummer 67029 HA ZA 00-1752. Op 16 oktober 2001 heeft in die procedure, ingevolge een vonnis van deze rechtbank van 21 juni 2001, een comparitie van partijen plaatsgevonden. 1.5. De partijen hebben toen, tijdens een schorsing van de zitting onderhandelingen met elkaar gevoerd. Dat heeft geresulteerd in een vaststellingsovereenkomst. Deze is neergelegd in het door de partijen ondertekende proces-verbaal van de comparitie en luidt, voor zover hier van belang: “De partijen zijn ter beëindiging van hun geschillen en van deze procedure het volgende overeen gekomen: 1. Strijbosch koopt van Witadi het in geschil zijnde perceel voor een prijs kosten koper en exclusief eventueel verschuldigde omzetbelasting, tegen de vrije waarde in het economisch verkeer, te bepalen door drie door de rechtbank aan te zoeken deskundigen. De kosten van de taxatie zullen door de partijen ieder voor de helft worden gedragen. 2. (…) 3. De beide partijen stemmen in met doorhaling van deze procedure nadat de deskundigen zich bereid hebben verklaard de taxatie-opdracht te aanvaarden. 4. (…) 5. (…) 6. Na de uitvoering van het voorgaande hebben de partijen over en weer niets meer van elkaar te vorderen en verlenen zij elkaar reeds nu voor alsdan finale kwijting. 7. (…)”. 1.6. De drie door de rechtbank op verzoek van de partijen aangezochte deskundigen, G.H.T. Bolck, T.A. van de Bunt en H.W.H. Haaxman, hebben zich bereid verklaard de taxatie-opdracht te aanvaarden. Daarop is de procedure doorgehaald. 1.7. Op 10 januari 2002 is het taxatierapport aan de partijen uitgebracht. Daarin is de waarde van het perceel getaxeerd op € 378.906 k.k., waarbij rekening is gehouden met de volgende uitgangspunten/informatie: 2. Doel Vaststelling van de vrije waarde in het economisch verkeer kosten koper exclusief omzetbelasting met als peildatum 1 december 2001. 3. (…) 4. Gebruik De waarde van de industriegrond werd vastgesteld op basis van een perceelsoppervlakte van 15.000 m2 tegen een vierkante meterprijs ter hoogte van de uitgifteprijs van bedrijfsterreinen van een zelfde grootte ter plekke in de onmiddellijke omgeving. De uitkomst werd verminderd met: a) De gebruikelijke kosten van infrastructuur welke door de huidige gebruiker zijn betaald. b) De contante waarde van de retributie (vergoeding opstalrecht) verhoogd met de huuropbrengst over een looptijd van 21 jaar. Daarnaast werd de grond als belegging beoordeeld met een huidige retributie en huur van respectievelijk € 7.267,74 en € 14.604,92 per jaar. Derhalve een opbrengst van in totaliteit van € 21.872,66 per jaar”. Aan het slot van het proces-verbaal van de comparitie is nog vermeld: “Voor de goede orde wordt hier nog aangetekend dat de partijen het erover eens zijn dat de door de deskundigen te bepalen prijs voor de partijen bindend zal zijn, hetgeen door de raadslieden na afloop van de comparitie desverzocht telefonisch is bevestigd”. 1.8. Witadi heeft geweigerd het perceel op basis van het bindend advies aan Strijbosch te leveren. Strijbosch heeft Witadi daarop in kort geding gedagvaard en gevorderd Witadi te bevelen het perceel aan haar te leveren voor de door de deskundigen getaxeerde waarde van € 378.906,-- k.k. Bij vonnis van 6 maart 2002 heeft de voorzieningenrechter deze vordering van Strijbosch toegewezen. Witadi heeft tegen dit vonnis in hoger beroep ingesteld. 1.9. Het gerechtshof te Arnhem heeft bij arrest van 14 januari 2003 het vonnis van de voorzieningenrechter van 6 maart 2002 vernietigd en de vordering van Strijbosch alsnog afgewezen. Tegen dat arrest is door Strijbosch beroep in cassatie ingesteld. Die procedure loopt nog. 1.10. Na daartoe verkregen verlof heeft Strijbosch op 18 juli 2003 ten laste van Witadi: a. conservatoir beslag (tot levering) gelegd op de aan Witadi B.V. in eigendom toebehorende onroerende zaken, gelegen aan de Tatelaarweg 19, 21 en 21a te Didam, alsmede op een stuk cultuurgrond, kadastraal bekend gemeente Didam, sectie N, nummer 397, groot 63 are en 65 centiare, in het verlof aangeduid als een perceel grond aan de Meursweg, in het beslagexploot aangeduid als een perceel grond aan de Tatelaarweg, b. conservatoir derdenbeslag gelegd onder de coöperatieve Rabobank Bergh B.A., gevestigd te ’s-Heerenberg. Het verzoek en de processen-verbaal van de beslaglegging zijn op 18 juli 2003 aan Witadi betekend. 1.11. Op 29 augustus 2003 heeft de Raad van Toezicht te Utrecht van de Nederlandse Vereniging van Makelaars in onroerende goederen een klacht van A tegen de drie voornoemde deskundigen gegrond verklaard in die zin, dat naar het oordeel van de Raad de deskundigen ten onrechte het recht van opstal hebben verrekend in de waardebepaling. De raad overweegt daarbij onder meer: “Beklaagden hadden op zijn minst nader naar de bedoeling van partijen moeten informeren en desnodig partijen moeten laten vastleggen wat onder de vrije waarde in het economisch verkeer moet worden verstaan”. 1.12. De deskundigen hebben tegen deze beslissing beroep aangetekend. Deze procedure loopt nog. Het geschil 2. Witadi stelt dat zij bij het aangaan van de vaststellingsovereenkomst op 16 oktober 2001 ervan is uitgegaan dat het begrip “vrije waarde in het economisch verkeer” betekende de onderhandse verkoopwaarde, vrij van huur en gebruik en van zakelijke rechten. Zij vordert op grond daarvan, na vermeerdering van eis: a. primair de vaststellingsovereenkomst wegens dwaling te vernietigen, b. subsidiair de vaststellingsovereenkomst op de voet van artikel 6:230 BW te wijzigen in de zin/uitleg die Witadi daaraan steeds heeft gegeven, en wel als volgt: “Strijbosch Holding koopt van Witadi het in het geding zijnde perceel (uitsluitend de ondergrond en derhalve abstraherend van de aanwezigheid van de Strijbosch-opstallen en -infrastructuur) voor een prijs kosten koper en exclusief eventuele omzetbelasting, tegen de onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik en van enig zakelijk recht, tegen de waarde zoals die gold op10 januari 2002. Deze waarde dient vastgesteld te worden door drie door de rechtbank aan te stellen deskundigen, niet zijnde degenen die het taxatierapport hebben opgesteld zoals dat is uitgebracht op 10 januari 2002. De kosten van de taxatie zullen door partijen ieder voor de helft worden gedragen”. 3. Voorwaardelijk, voor het geval de primaire of subsidiaire vordering niet wordt toegewezen, vordert Witadi het bindend advies, dat op 10 januari 2002 in de vorm van een taxatierapport is uitgebracht, te vernietigen. Witadi heeft daaraan, kort weergegeven, ten grondslag gelegd dat: -de taxateurs zijn uitgegaan van een andere waarde dan de vrije waarde in het economisch verkeer, -de taxateurs niet zijn uitgegaan van de marktprijs van de grond op de plaats van het perceel, -uit het rapport niet duidelijk wordt welke vragen bij de beantwoording van de vraagstelling van belang zijn geweest, -in het rapport niet is vermeld welk waardebegrip wordt gehanteerd, -in het rapport niet wordt vermeld wat er wel/niet in de taxatie is begrepen, -het taxatierapport niet voldoet aan de informatieplicht, -uit het taxatierapport niet duidelijk wordt of er gebruik is gemaakt van externe gegevens, -de taxateurs geen hoor en wederhoor hebben toegepast en -het rapport niet door alle taxateurs is ondertekend. 4. Witadi heeft voorts, eveneens voorwaardelijk, voor het geval de vaststellingsovereenkomst wordt gewijzigd in de hiervoor onder 2.b vermelde zin, dan wel voor het geval het bindend advies wordt vernietigd, gevorderd te bevelen dat drie door de rechtbank te benoemen (andere dan de eerder genoemde) deskundigen de opdracht krijgen een bindend advies uit te brengen over de onderhandse verkoopwaarde, vrij van huur en gebruik en/of enig zakelijk recht van het in het geding zijnde perceel, alsmede Strijbosch te veroordelen binnen veertien dagen na de vaststelling van de prijs haar medewerking te verlenen aan de levering van het perceel, op straffe van verbeurte van een dwangsom. 5. Witadi heeft voorts gevorderd Strijbosch te veroordelen aan haar te betalen de kosten die zij op grond van art. 6:96 BW heeft moeten maken, zoals de kosten van de taxatie door de deskundigen, tot een bedrag van € 31.871,75. Ten slotte heeft Witadi, na vermeerdering van haar eis, ook gevorderd Strijbosch te veroordelen in de kosten van het door haar op het recht van opstal dat aan Strijbosch is verleend gelegde beslag ad € 452,42. 6. Strijbosch heeft het gevorderde gemotiveerd weersproken. Zij stelt zich, kort weergegeven, op het standpunt dat de partijen met de vaststellingsovereenkomst niet alleen hebben bedoeld dat de deskundigen de waarde van het perceel zouden bepalen, maar tevens dat de deskundigen zouden bepalen wat onder de vrije waarde in het economisch verkeer de waarde dient te worden verstaan. De deskundigen hebben de waarde van het perceel vervolgens op een juiste wijze getaxeerd, dat wil zeggen, rekening houdend met het opstal- en huurrecht en de kosten van infrastructuur. Er is dan ook geen reden van het bindend advies, dat volgens Strijbosch op juiste wijze tot stand is gekomen, af te wijken. Ten slotte heeft Strijbosch gesteld dat zij als gevolg van de weigering van Witadi mee te werken aan de eigendomsoverdracht van het perceel schade heeft geleden/lijdt. Op grond van dit een en ander heeft Strijbosch in reconventie gevorderd, zakelijk weergegeven: primair: a. te verklaren voor recht dat de uitleg van de vaststellingsovereenkomst zo dient te zijn dat ook de vaststelling van wat onder “vrije waarde in het economisch verkeer” dient te worden verstaan ter beoordeling aan de deskundigen is en dat zij de waarde op de juiste wijze hebben vastgesteld, b. te oordelen dat het door de deskundigen uitgebrachte advies geen zodanig ernstige gebreken vertoont dat het niet in stand kan blijven, c. Witadi te bevelen binnen drie dagen na betekening van het vonnis het perceel aan Strijbosch te leveren voor de door de deskundigen bepaalde prijs, op straffe van verbeurte van een dwangsom, en met bepaling voorts dat, indien Witadi in gebreke blijft aan het voorgaande te voldoen, het vonnis strekt tot levering van het perceel en als akte van levering kan worden ingeschreven in de openbare registers, d. Witadi te veroordelen aan haar te vergoeden de schade als gevolg van de weigering mee te werken aan de levering, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet en als voorschot daarop aan haar te betalen een bedrag van € 50.000,--, subsidiair: a. te verklaren voor recht -dat onder de in de vaststellingsovereenkomst neergelegde bepaling “tegen de vrije waarde in het economisch verkeer” dient te worden verstaan de waarde bij verkoop aan een willekeurige derde vrij op de markt gebracht, zonder rekening te houden met het kooprecht van Strijbosch maar wel rekening houdend met de bestaande opstal- en huurrechten, -dat op de waarde van het bloot eigendom in mindering strekt de door Strijbosch gemaakte kosten om te komen tot bestemmingsplanwijziging en de door Strijbosch gemaakte kosten voor infrastructurele voorzieningen, alsmede overige factoren die normaliter ten laste van de waarde van uitgeefbare industriegrond komen, b. de partijen te gebieden aan de eerder genoemde deskundigen binnen vijf dagen na betekening van het vonnis schriftelijk opdracht te geven om aan te geven of, rekening houdend met de gewijzigde uitleg, het bindend advies van 10 januari 2003 aanpassing behoeft, welk uitgebracht advies opnieuw het karakter van bindend advies krijgt, c. Witadi te bevelen na betekening van het vonnis en binnen acht dagen nadat het advies is uitgebracht het perceel aan Strijbosch te leveren tegen de door de deskundigen vastgestelde prijs, op straffe van verbeurte van een dwangsom, en met bepaling voorts dat, indien Witadi in gebreke blijft aan het voorgaande te voldoen, het vonnis strekt tot levering van het perceel en als akte van levering kan worden ingeschreven in de openbare registers, d. Witadi te veroordelen aan haar te vergoeden de schade als gevolg van de weigering mee te werken aan de levering, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet en als voorschot daarop aan haar te betalen een bedrag van € 50.000,--, meer subsidiair: a. (voor zover de subsidiaire vordering sub a, eerste gedachtenstreepje niet toewijsbaar is) de waarde van het perceel vast te stellen op € 378.906,--, b. Witadi te bevelen binnen acht dagen na betekening van het vonnis het perceel aan Strijbosch te leveren tegen de door de deskundigen vastgestelde prijs op straffe van verbeurte van een dwangsom, en met bepaling voorts dat, indien Witadi in gebreke blijft aan het voorgaande te voldoen, het vonnis strekt tot levering van het perceel en als akte van levering kan worden ingeschreven in de openbare registers, c. Witadi te veroordelen aan haar te vergoeden de schade als gevolg van de weigering mee te werken aan de levering, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet en als voorschot daarop aan haar te betalen een bedrag van € 50.000,--, 7. Voorwaardelijk, voor het geval mocht worden geoordeeld dat Witadi bij het aangaan van de vaststellingsovereenkomst heeft gedwaald en de vordering tot wijziging van de vaststellingsovereenkomst in de door Witadi voorgestelde zin wordt gewijzigd, heeft Strijbosch gevorderd de vaststellingsovereenkomst te vernietigen omdat zij in dat geval heeft gedwaald. De beoordeling van het geschil in conventie en in reconventie 8. Uit de stellingen van de partijen volgt dat zij ieder uitgaan van een andere uitleg van de omschrijving “de vrije waarde in het economisch verkeer” in de tussen hen op 16 oktober 2001 gesloten vaststellingsovereenkomst. Het standpunt van Witadi komt erop neer dat met die omschrijving is bedoeld de onderhandse verkoopwaarde, vrij van huur en gebruik en van zakelijke rechten. Volgens Strijbosch is daarmee bedoeld de waarde zoals die door de deskundigen is getaxeerd, dus rekening houdend met het opstalrecht en het huurrecht. 9. De term “vrije waarde in het economisch verkeer” is op zichzelf niet een zo vastomlijnd begrip dat reeds daaruit de bedoeling van de partijen zou kunnen worden gedestilleerd, met name niet omdat zich hier de situatie voordoet dat met het sluiten van de vaststellingsovereenkomst de opstalhouder (Strijbosch) eigenaar werd van het perceel. Op dat punt is de tekst van de vaststellings-overeenkomst dus niet direct duidelijk. Bij de uitleg van hetgeen de partijen met elkaar zijn overeengekomen komt het, naast de grammaticale uitleg van de tekst van de overeenkomst, aan op de zin die de partijen in de omstandigheden van het geval over en weer redelijkerwijs daaraan hebben mogen toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. 10. Omdat de partijen over hun bedoelingen bij het aangaan van de vaststellingsovereenkomst onvoldoende duidelijkheid hadden verschaft en dat voor de beoordeling van de over en weer ingestelde vorderingen van wezenlijk belang is, heeft de comparitie van partijen zich met name daarop toegespitst. Tijdens de comparitie is duidelijk geworden dat de partijen daarover van mening blijven verschillen. De verklaringen van de eerder genoemde A en H.H. Drent, directeur van Strijbosch, tijdens de comparitie hebben niet de gewenste duidelijkheid gebracht. Zij zijn het er wel over eens dat zij met de overeenkomst hebben beoogd alle geschillen tussen hen tegen finale kwijting op te lossen, ook de schadeclaim van Strijbosch in de hiervoor onder 1.4 bedoelde procedure, maar voor het overige lopen hun lezingen uiteen. Zij hebben, voor zover hier van belang, het volgende verklaard. A: “Wij hebben toen (tijdens de schorsing van de comparitie op 16 oktober 2001, de rechtbank) afgesproken dat de grond door bindend adviseurs zou worden gewaardeerd tegen de vrije waarde in het economisch verkeer. Ik ben er daarbij van uitgegaan dat het ging om de waarde zonder de lopende huur en het opstalrecht. Dit is toen niet met zoveel woorden uitgesproken. Ik had in het verleden met Drent al over de verkoop onderhandeld. Hij wilde de grond graag kopen. Hij bood f 100,-- per m2. Ik vond de grond het dubbele waard (…). Drent zei toen dat de grond minder waard was omdat er een opstalrecht op rustte en er een huurovereenkomst liep. Ik heb toen gezegd dat hij dat niet goed had, omdat het opstalrecht en de huur er af zouden gaan als hij eigenaar werd. Dat heb ik later meermalen tegenover hem herhaald (..) Het is juist dat de waarde van de investeringen van Strijbosch tijdens de gesprekken met Drent nooit ter sprake is geweest”. B: “Toen wij (tijdens de schorsing van de comparitie op 16 oktober 2001, de rechtbank) spraken over de vast te stellen waarde van de grond heb ik gezegd ervoor te willen betalen wat een buitenstaander er voor over zou hebben. De term vrije waarde in het economisch verkeer is tijdens het overleg door mij niet gebruikt. Zo’n term zegt mij niets. Ik ben een leek (…) Ik herinner me nu het begrip ook zelf te hebben gehoord. Ik dacht aan de beleggingswaarde. Ik ging er van uit dat de opstallen en de infrastructuur niet zouden meetellen, omdat die al van Strijbosch waren. Er hoeft toch niet te worden betaald voor wat zelf is gefinancierd. Strijbosch heeft ook geïnvesteerd in de wijziging van het bestemmingsplan. De eerste keer dat ik A vroeg of hij de grond wilde verkopen kwam hij met een prijs met f 100,-- per m2. Later is hij omhoog gegaan tot wel f 300,--. Het zal wel zo zijn dat er is gesproken over de opstallen, maar bepaald niet over het opstalrecht (…). Het is voor mij altijd vanzelfsprekend geweest dat met de aanwezigheid van de opstallen en infrastructuur bij de waardebepaling rekening zou worden gehouden. Er is nooit over de waarde van de door Strijbosch gedane investeringen gesproken. Ik betwist de lezing van A dat hij tegen mij gezegd heeft dat ik het niet goed had, omdat het opstalrecht en de huur eraf zouden gaan als ik eigenaar werd. Onze gesprekken gingen niet zo diep. Het bleef bij oriëntatie” 11. Uit het voorgaande volgt dat, anders dan de partijen hebben gesteld, geen sprake kan zijn van dwaling in de zin van artikel 6:228 BW. De eventuele verkeerde veronderstelling heeft immers geen betrekking op de eigenschappen van de persoon tot wie men zich richt of het object waarop de afgelegde wilsverklaring betrekking heeft, maar op de strekking van de afgelegde verklaring zelf. Een geval van oneigenlijke dwaling dus, dat wordt beheerst door de artikelen 3:33-35 BW. Daarop ziet ook de hierna te geven bewijsopdracht. 12. Strijbosch heeft de stelling van Witadi dat de partijen met de term “de vrije waarde in het economisch verkeer” hebben bedoeld de onderhandse verkoopwaarde, vrij van huur en gebruik en van zakelijke rechten gemotiveerd weersproken. Overeenkomstig de gewone regels van bewijslastverdeling zal Witadi haar stelling hebben aan te tonen. De door Witadi in dat verband overgelegde schriftelijke verklaringen van C en D zijn voor dat bewijs voorshands onvoldoende. Witadi zal overeenkomstig haar aanbod tot het bewijs worden toegelaten. 13. Het valt niet uit te sluiten dat de rechtbank, afhankelijk van de uitkomst van de bewijsopdracht, nog nadere inlichtingen van de partijen behoeft. Daarom zal in aansluiting op de getuigenverhoren nogmaals een comparitie van partijen worden belegd om zo nodig nadere inlichtingen over de zaak te vragen en om te onderzoeken of de partijen het alsnog op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. De beslissing De rechtbank in conventie en in reconventie laat Witadi toe te bewijzen dat de partijen met de term “vrije waarde in het economisch verkeer” in de vaststellingsovereenkomst van 16 oktober 2001 hebben bedoeld de onderhandse verkoopwaarde, vrij van huur en gebruik en van zakelijke rechten, en dat Strijbosch dat ook zo heeft moeten begrijpen, bepaalt dat, voor zover Witadi dit bewijs door middel van getuigen wil leveren, de getuigen door de rechtbank (mr. D. van Driel van Wageningen) gehoord zullen worden in het Paleis van Justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd (in beginsel op een dinsdag), verwijst de zaak naar de tweede rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken voor het opgeven van eventuele getuigen met hun respectieve verhinderdagen, alsmede de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden januari en februari 2004, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald, bepaalt dat het aan de hand van de gedane opgave(n) vastgestelde tijdstip in beginsel niet zal worden gewijzigd, verstaat dat bij gebreke van de gevraagde opgave van getuigen geen gelegenheid meer zal worden gegeven voor het doen horen van getuigen, verwijst in dat geval de zaak naar de zesde rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken, voor het nemen van een conclusie na niet gehouden getuigenverhoor aan de zijde van partij Witadi, waarbij deze desgewenst ook het bewijs schriftelijk kan leveren, of voor bepaling datum vonnis, bepaalt dat de partijen bij de getuigenverhoren aanwezig zullen zijn, bepaalt dat, voor zover partijen in verband met de getuigenverhoren nog (schriftelijke) (bewijs)stukken in het geding willen brengen, dit dient te geschieden bij akte op de hiervoor bedoelde tweede rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken, bepaalt voorts dat de partijen in persoon, indien daartoe naar het oordeel van de rechter aanleiding bestaat, tijdens en/of na de getuigenverhoren voor de rechter zullen verschijnen om aan deze inlichtingen over de zaak te geven en deze te laten onderzoeken of de partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden, verstaat dat hoger beroep van dit vonnis alleen mogelijk is tegelijk met dat van het eindvonnis, houdt iedere verdere beslissing aan. Dit vonnis is gewezen door mr. D. van Driel van Wageningen en uitgesproken in het openbaar op 10 december 2003. De griffier: de rechter: Coll.: ED